Nieuwste berichten
Berichten over Wetgeving
Aanscherping gebruik fosfaat geen probleem
2 mei 2011
In de nieuwe mestwetgeving wordt ook het gebruik van kunstmestfosfaat beperkt. De vrees bestaat dat dit ten koste gaat van de bodemvruchtbaarheid en leidt tot opbrengstverlies. Resultaten van onderzoek geven aan dat deze vrees onnodig is. De gebruiksnorm is voor veel akkerbouwgewassen voldoende hoog. Wel dwingt de nieuwe mestwetgeving de akkerbouwers zorgvuldig met de fosfaatbemesting om te gaan. In de periode 2010-2015 wordt gesproken over een verdere verlaging van de gebruiksnorm. Dan wordt het nog belangrijker om de beschikbare hoeveelheid fosfaat zo efficiënt mogelijk in te zetten. Bedrijfssystemen met een aanzienlijk aandeel fosfaatbehoeftige gewassen (aardappelen en bladgewassen) kunnen dan wel geconfronteerd worden met een opbrengstverlies. Voor gronden met een aantoonbare lage fosfaattoestand (o.a. fosfaatfixerende gronden) wordt in de wetgeving een voorziening getroffen voor een verhoogde gebruiksnorm. De resultaten van veeljarige veldproeven geven aan dat de akkerbouwers niet bang hoeven te zijn dat de fosfaattoestand van de grond snel achteruit zal lopen als gevolg van de de nieuwe mestwetgeving. De gebruiksnorm voor fosfaat is voldoende hoog. Wel dwingt de nieuwe mestwetgeving de akkerbouwers zorgvuldig met de fosfaatbemesting om te gaan Lees verder
Verdediging van Nederlands milieubeleid in Brussel wordt ’n opgave
2 mei 2011
Douwe Jonkers, manager Landbouw, Mest en Mineralen bij het ministerie van VROM en namens VROM lid van het Europese Nitraatcomité voert samen met collega’s onderhandelingen over het derogatiebeleid in Brussel. Volgens hem zijn maatregelen op bedrijfsniveau nodig om het Nederlandse milieubeleid te kunnen verdedigen Lees verder
Creatieve oplossingen als reactie op streng mestbeleid
2 mei 2011
In 2006 gaven vier kwekers, Joris Jans, Henk Holtmaat, Harry Bressers en Iwan Huysmans hun mening over de toen net nieuwe mestwet. Opnieuw in gesprek met de vier kwekers over hoe ze nu anno 2007 tegen de mestwet aankijken Lees verder
Uit de mest- en mineralenprogramma’s : ontwikkeling van geïntegreerde maatregelenpakketten: maatregelen om te voldoen aan Minaseindnormen voor de bloembollensector
2 mei 2011
Binnen het LNV Mest- en Mineralenprogramma 398-I staat de ontwikkeling van maatregelen om mineralenverliezen te beperken centraal. Voor telers is het belangrijk te weten welke maatregelen gekozen kunnen worden om tegen zo weinig mogelijk kosten te voldoen aan de MINAS eindnormen. Daarvoor zijn modelbedrijven gedefinieerd die een doorsnee geven van de sector. Per bedrijf is de bouwplansamenstelling en de vruchtopvolging ingevuld en het bedrijf werkt volgens het principe “Goede Landbouw Praktijk”. Voor de bloembollenteelt is een aantal maatregelen geïdentificeerd waarmee stikstof kan worden bespaard Lees verder
Stikstofoverschot bij emissiearme stal
2 mei 2011
Emissiearme bedrijfssystemen voor zeugen en vleesvarkens hebben onder de Mestwet 2006 een stikstofoverschot, terwijl dat bij traditionele bedrijfstypen niet optreedt. Het verschil in de N-balansen komt door het verschil in correctiefactoren van beide huisvestingssystemen. Dat blijkt uit berekeningen van de Animal Sciences Group van Wageningen UR. Een overschot kan leiden tot een heffing Lees verder
Vertraging van biologische zeugen naar de weide om mineralenverlies te verminderen
2 mei 2011
Zeugen die tijdelijk op de verharde uitloop werden tegengehouden waren ’s ochtend minder in de weide en mestten gedurende de dag 25 % meer op de uitloop en 7 % minder in de weide dan zeugen die onbelemmerd naar de weide konden komen Lees verder
Chrysant centraal in onderzoek emissie kasgrondteelten
2 mei 2011
Wat is wel en niet mogelijk als het gaat om gebruik en emissie van mest en gewasbescherming in bedekte grondteelten? Vooral op en nabij chrysantenbedrijven wordt het onderzocht Lees verder
Representativiteit van de locatie Loon op Zand in het bufferstrokenonderzoek
2 mei 2011
Alterra doet in opdracht van LNV onderzoek naar de effectiviteit van bemestingsvrije perceelsranden op de uitspoeling van stikstof en fosfaat naar het oppervlaktewater. Hiertoe zijn op vijf locaties proefopstellingen geïnstalleerd waar de kwaliteit van het water dat uit het perceel komt gemeten wordt. De proefopstelling bestaat uit twee 5 m brede bakken, een bufferbak en een referentiebak, die in de sloot grenzend aan het perceel gebouwd zijn. Langs de bufferbak ligt een strook van 5 m die niet bemest wordt; langs de referentiebak wordt op gangbare wijze bemest. Bij de proefopstelling in Loon op Zand is het gemeten debiet dat van het perceel de bakken in komt veel lager dan het theoretisch berekende. Bovendien is er een groot verschil in gemeten debiet tussen de beide bakken. Doel van dit aanvullend onderzoek is: (i) te verklaren waardoor het komt dat het afwaterend oppervlak naar de bakken in Loon op Zand zo klein is; (ii) te beoordelen of de locatiekeus achteraf gezien ongeschikt is of dat deze variatie in dit hydrologisch profieltype ‘e’ gebruikelijk is. Dit onderzoek is beperkt tot de onmiddellijke omgeving van de proefopstelling in Loon op Zand (maximaal 50 m uit de sloot). Hier zijn gedurende enkele maanden grondwaterstanden gemonitoord. De representativiteit van de opstelling is onderzocht met behulp van bestaande datasets afkomstig uit bodem- en grondwaterkarteringen die binnen hydrologisch profieltype ‘e’ vallen. Er worden hiervoor geen extra grondwaterstandmetingen gedaan. Uit de isohypsenbeelden blijkt dat het freatisch grondwatervlak in de proeflocatie Loon op Zand zeer variabel (grillig) is. Deze grilligheid hangt samen met de sterk wisselende begindiepte en dikte van de lössleemlaag zoals die in het proefperceel in Loon op Zand voorkomt. Een dusdanig variabel grondwaterstandsvlak is alleen met een grote onzekerheid of via gedetailleerd meten, nauwkeurig in beeld te brengen. De invloedsafstand van de sloot op het afwateringspatroon is met ca. 15 m geringer dan verwacht. Dit blijkt uit drie verschillende benaderingen. Uit analyse van de meetgegevens van de bakken volgt eveneens een gering afvoerend oppervlak. De gesimuleerde stromingspatronen naar de afwaterende perceelssloot zijn als gevolg van het grillige grondwatervlak ook zeer grillig en zorgen voor een grote ruimtelijke variatie in afvoerpatronen naar de sloot. Door de variatie in afvoerpatronen kunnen afvoerdebieten naar dicht bij elkaar gelegen opvangbakken grote verschillen vertonen. Om de verhouding tussen de ondiepe en diepe afvoer voor andere locaties in profieltype ‘e’ vast te stellen is inzicht in de weerstand van de (kei)leemlaag van groot belang. Veelal is het doorlaatvermogen van het onderliggende watervoerende pakket groot en het doorlaatvermogen van het freatische pakket gering, dit maakt dat de grootte van de c-waarde sterk bepalend is voor de verdeling. Uit de rekenresultaten van het NHI kunnen we concluderen dat deze hydrologische situatie, zoals waargenomen te Loon op Zand, in grote delen van het profieltype ‘e’ voorkomt. Lees verder
Evaluatie meststoffenwet 2002 : schriftelijke reacties Maatschappelijke organisaties op onderzoeksresultaten april 2002
2 mei 2011
Met het beschikbaar komen van de onderzoeken in rapportages die in het kader van de Evaluatie Meststoffenwet 2002 zijn uitgevoerd, is aan maatschappelijke organisaties gevraagd hierop te reageren. Deze bundel bevat de in alfabetische volgorde binnengekomen reacties Lees verder
Eerste ervaringen met het Gebruiksnormenstelsel : studie in het kader van de Evaluatie Meststoffenwet 2007 (hoofdrapport)
2 mei 2011
In het kader van de Evaluatie van de Meststoffenwet 2007 is in dit onderzoek gekeken naar de eerste ervaringen van het in 2006 geïntroduceerde Gebruiksnormenstelsel. Landbouwers hebben de leerervaringen van het Minas-stelsel ‘meegenomen’ naar het Gebruiksnormenstelsel. Een derde van de melkveehouders onderschrijdt de totale stikstofgebruiksnorm (mest plus kunstmest) met 100 kg per hectare of meer. Er is geen sprake van normopvulling. Melkveehouders met een laag N-gebruik realiseren een vergelijkbaar saldo dan melkveehouders met een hoog N-gebruik maar de eersten realiseren wel een aanzienlijk lager bodemoverschot. Lees verder