Het bestuur van het Productschap Diervoeder heeft op 20 maart 2013 de verordening ‘PDV Minimum P-efficiëntie varkenshouderij’ vastgesteld en legt deze ter goedkeuring voor aan de SER. De verordening houdt in dat elke varkenshouder moet voldoen aan een minimum-fosforbenutting op zijn bedrijf. De beoogde handhaving verloopt via de IKB-organisaties.
Deze verordening hoort bij de aanpak van het bedrijfsleven om in 2015 een evenwicht op de mestmarkt te bereiken en het fosfaatoverschot te verminderen. Een belangrijke aanleiding is het Europese fosfaatplafond, waaraan Nederland moet voldoen op basis van de Nitraatrichtlijn. In de zogenoemde derogatiebeschikking van de EU is de fosfaatuitscheiding door de Nederlandse veehouderij vastgesteld op maximaal 173 miljoen kilogram per jaar.
De Nederlandse aanpak bestaan uit drie sporen: een betere benutting van mest in de land- en tuinbouw, de verwerking en export van mest en de verlaging van de fosfaatproductie in mest via voedingsmaatregelen, via het Project Voerspoor. LTO Nederland (veehouderij) en Nevedi (diervoederindustrie) werken sinds eind 2010 samen om dit Voerspoor in te vullen.
Zowel in de rundveesector als in de varkenssector is een aanpak ontwikkeld om de fosfaatproductie te verminderen. De rundveesector heeft voor dit voerspoor een belangrijke stap gezet door in een convenant af te spreken dat de diervoederindustrie generiek het fosforgehalte in alle rundveevoeders verlaagt.
In de varkenssector is gekozen voor aanpak op bedrijfsniveau. Ondernemers hebben daarom de verplichting voor het behalen van een minimum P-efficiëntie op bedrijfsniveau. Deze komt overeen met een P-benutting van 37 procent voor zeugen en 41 procent voor vleesvarkens.
De verordening houdt in dat ondernemers met sancties te maken krijgen als ze niet voldoen aan de norm. Het productschap wil de uitvoering in handen leggen van de IKB-organisaties. Het doel is de verordening met terugwerkende kracht in werking te laten treden per 1 januari 2013.