De voedselvoorziening voor weidevogels vanuit de dikke fractie van gescheiden drijfmest is even goed als die vanuit ruige mest. Dit blijkt uit een driejarige proef op veengrond van het Louis Bolk Instituut en het Veenweiden Innovatiecentrum. Het aantal regenwormen is zelfs hoger dan bij ruige mest.
In het onderzoek zijn de effecten van verschillende mestsoorten op het voedselaanbod voor weidevogels vergeleken omdat het aanbod van ruige mest sterk is afgenomen. Veehouders hebben daarom behoefte aan alternatieven voor het bemesten van weidevogelgraslanden.
Ondergronds troffen de onderzoekers significant meer regenwormen aan in de velden die bemest waren met dikke fractie van gescheiden drijfmest dan in de overige velden. Bovendien bleek de bodem vochtiger te zijn bij ruige mest en dikke fractie dan bij de andere mestsoorten. Dit duidt op een gunstig leefmilieu voor regenwormen , en een betere beschikbaarheid van deze bodembeestjes voor weidevogels. Bovengronds bleken bij de ruige mest en dikke fractie van gescheiden drijfmest meer grotere insecten rond te vliegen: die zijn een belangrijke voedselbron voor kuikens. Op de plotjes met kunstmest en drijfmest bleken minder regenwormen aanwezig te zijn.
Proef
Tussen 2013 en 2015 zijn op een proefveld in Zegveld veldjes met verschillende mestsoorten aangelegd: drijfmest, dikke fractie van gescheiden drijfmest, ruige mest, GFT-compost, kunstmest, kunstmest met zaagsel en een onbemest controleveld.
In Nederland houden veel veehouders in hun graslandbeheer rekening met weidevogels. Ruige mest was voorheen de meest gebruikte bemesting op dergelijke percelen, maar die is veel minder beschikbaar omdat steeds meer ondernemers ligboxenstallen hebben. “Veehouders blijken dus een goed alternatief voor ruige mest te hebben”, concludeert Joachim Deru, onderzoeker Agrobiodiversiteit en Duurzame Veehouderij bij het Louis Bolk Instituut. “De extra handeling om de mest te scheiden weegt ruimschoots op tegen de winst die er met deze dikke fractie te halen is voor weidevogels.”
Uitvoering en financiering
Het onderzoek is op verzoek van ANV De Utrechtse Venen gestart, en de uitvoering was in handen van het Louis Bolk Instituut en Veenweiden Innovatiecentrum. Het onderzoek is onderdeel van het project “Bodemindicatoren voor duurzaam bodemgebruik in de veenweiden, Fase II: Testen van praktijkmaatregelen” dat gefinancierd is door SKB, Provincies Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht, Ministerie van I&M, ZuivelNL, LTO Noord Fondsen en Stowa.