De hoeveelheid mest die de melkveesector moet verwerken is minder groot dan was aangenomen. Dat laat staatssecretaris Dijksma weten op basis van een herberekening van het LEI.
In eerdere berekeningen heeft het LEI geen rekening gehouden met de mogelijkheid dat ondernemers hun mest ook regionaal mogen afzetten. Daardoor hoeft een miljoen kilo fosfaat minder verwerkt te worden. Een kleine 8.000 melkveehouders zouden daarom geen of minder mest hoeven verwerken. Voorwaarde is wel dat de ondernemers een regionale mestafzetovereenkomst (RMO) moeten afsluiten.
Voorwaarden voor RMO
Ondernemers die voor zo’n RMO in aanmerking willen komen moeten wel aan voorwaarden voldoen. Melkveehouders die minimaal 75 procent van het op hun bedrijf geproduceerde fosfaat op grond die in eigen gebruik is kunnen plaatsen, mogen het overige, binnen een straal van hemelsbreed 20 kilometer, op landbouwgrond afzetten. Hieraan is een maximum verbonden, namelijk van 25 procent van de fosfaatproductie op het bedrijf. Landbouwers die binnen de gestelde voorwaarden hun mest op deze wijze afzetten hoeven dus geen dierlijke mest te laten verwerken.
Volgens het LEI verkleint dit de hoeveelheid dierlijke mest die de melkveehouderij verplicht moet laten verwerken. Daarmee vermindert ook het aantal vervangende verwerkingsovereenkomsten (VVO’s) die afgesloten moeten worden. Volgens de herberekening betekent dit dat de melkveehouderij niet 14 miljoen euro in VVO’s afdraagt naar de varkenshouderij maar zo’n 10,5 miljoen euro. (Nieuwe Oogst)