“Geen drijfmest meer voor weidesneden”

Na de tweede snede is het zaak ruimte voor verdere drijfmestgift te bepalen. Een weidend bedrijf moet kunstmest inzetten om kroonroest te voorkomen.

Nu de tweede snede van het land is, moeten veehouders eens goed naar het bemestingplan voor de rest van het seizoen kijken. Dat stelt Albert Jan Bos, DLV-adviseur en lid van de commissie Bemesting grasland en voedergewassen.

“Meer ruwvoer van het land halen binnen de gebruiksruimte wordt steeds belangrijker.” Bedrijven die niet weiden, leggen de nadruk op de eerste sneden om voldoende ruw eiwit in de kuil te krijgen. De latere sneden worden nauwelijks bemest en moeten het doen met de nawerking uit drijfmest.

“Weidende bedrijven weten dat ze in de tweede helft van het seizoen kunstmest moeten geven, anders schiet het gras in de stress met het risico op kroonroest en verminderde smakelijkheid”, ziet Bos.

Nu, na de tweede snede, moeten veehouders kijken of er ruimte is om drijfmest aan te voeren of dat juist afvoeren nodig is. Daarna kan de ruimte voor kunstmest worden bepaald. De laatste stap is de beschikbare drijfmest en kunstmest verdelen voor de derde en vierde snede.

Voor weidende bedrijven adviseert Bos geen drijfmest meer voor weidesneden uit te rijden, maar deze volledig voor maaisneden te benutten en de kunstmestgift voor alle percelen gelijk te houden.

Zo kan de veehouder verschil maken in bemestingsniveau tussen weiden en maaien. Voor alleen maaien adviseert de DLV-adviseur mest planmatiger in te zetten.

Meer over: Nieuws
Ontvang maandelijks nieuws van mestportaal.nl
E-mail: