De landbouwsector bereikte een grotere benutting door minder kunstmest te gebruiken en door een toename van de afzet van dierlijke mest met een nuttige bestemming buiten de landbouw. Tussen 1970 en 2010 is de benutting van fosfor daardoor toegenomen van 20 procent tot ruim 80 procent. Voor stikstof nam de benutting toe van 20 tot 50 procent. Voor de dierlijke sector geldt dat vleeskuikens de meest efficiente benutting hebben.
De benutting van voedingsstoffen bij de plantaardige productie is aanzienlijk beter dan bij de dierlijke productie. Ze is bij de plantaardige productie ook gemakkelijker te beïnvloeden door aanpassing van de bemesting. Onder invloed van het mestbeleid is de benutting bij plantaardige productie tussen 1990 en
2010 toegenomen van gemiddeld ongeveer 50 procent voor zowel stikstof als fosfor tot 80 procent voor fosfor en 60 procent voor stikstof. De toename voor stikstof is geringer omdat de verminderde input van meststoffen resulteerde in lagere stikstofgehalten van bijvoorbeeld graslandproducten. Hierdoor is de
afvoer van stikstof met het gewas gedaald. Voor fosfor veranderde de afvoer nagenoeg niet.
Dierlijke productie
Bij de dierlijke productie is de benutting eveneens verbeterd. In de periode 1990–2010 nam de benutting van stikstof toe van circa 21 naar circa 26 procent en van fosfor van 25 naar 30 procent. Analyse van een viertal diersoorten leert dat de productie van vleeskuikens het meest efficiënt gebeurt en van leghennen het minst. Terwijl voor melkkoeien, vleeskuikens en vleesvarkens een ontwikkeling zichtbaar is naar een grotere efficiëntie is die voor leghennen de afgelopen twintig jaar vrijwel niet veranderd.