Milieurisico’s van een aangepast forfaitair spoor in MINAS

Voor deze studie heeft het EC-LNV diverse personen uit het landbouwbedrijfsleven geraadpleegd om zich een beeld te kunnen vormen van het aantal bedrijven dat van het verfijnde spoor binnen MINAS over zal stappen naar het forfaitaire spoor en welke aanpassingen de bedrijven in het mineralenmanagement zullen aanbrengen wanneer ze op het forfaitaire spoor zijn overgestapt. Aan de hand van inschattingen van het deelnamepercentage aan het forfaitaire spoor en de aanpassingen in het mineralenmanagement is vervolgens een modelmatige berekening gemaakt van de totale hoeveelheid fosfaat en stikstof die buiten de MINAS-administratie om bemest kan worden. De geraadpleegde personen uit het bedrijfsleven verwachten dat slechts weinig veehouders de overstap naar het forfaitaire spoor zullen gaan maken. Men verwacht dat maximaal 10% van de varkenshouders en zelfs nog een lager percentage pluimveehouders de overstap zal maken. Op de melkveehouderij heeft deze wijziging naar verwachting nauwelijks invloed. De lagere deelname wordt veroorzaakt door de volgende aspecten: 1. Het forfaitaire spoor kent geen mogelijkheid tot saldo-opbouw. 2. In de akkerbouw zal vooral vraag zijn naar verfijnde mest. 3. Er zal geen verschil optreden in mestafzetkosten tussen het forfaitaire en verfijnde spoor. 4. Ongunstige forfaits. Uit de analyse blijkt dat alleen bedrijven met een hoger mestvolume per dier dan het gemiddelde voor het forfaitaire spoor zullen kiezen. Deze bedrijven hoeven in het forfaitaire spoor niet alle in het jaar geproduceerde mest meer van het bedrijf af te voeren. Uit de gesprekken met het bedrijfsleven blijkt dat deze mest in veel gevallen op het eigen bedrijf of in de directe omgeving wordt aangewend bovenop de wettelijk toegestane hoeveelheid. Het gaat hier dus om overbemesting. Indien 10% van de varkenshouders en 5% van de pluimveehouders voor het forfaitaire spoor kiezen en de spreiding in het mestvolume per dier een standaardafwijking kent van 20%, zal er ongeveer 1 miljoen kg fosfaat en 1,7 miljoen kg stikstof buiten de MINAS-administratie blijven. Deze mest zal vooral op het eigen bedrijf of in de onmiddellijke omgeving worden aangewend. Aangezien de meeste intensieve veehouderij bedrijven in de concentratiegebieden liggen, zal het risico op overbemesting daar het grootst zijn. Met de hier genoemde uitgangspunten kan er daar per ha kan een overbemesting plaats hebben van 8 tot 38 kg fosfaat en van 14 tot 64 kg stikstof, afhankelijk waar de mest wordt aangewend. Indien alle mest op het eigen bedrijf wordt aangewend dan gelden de hoge waarden, maar is het overbemeste areaal beperkt tot ongeveer 30.000 ha. Als de mest wordt verdeeld over al het maïsland in de concentratiegebieden dan gelden de lage waarden en bedraagt het overbemeste areaal ruim 100.000 ha.

Related Links

Meer over: Algemeen | Publicaties
Ontvang maandelijks nieuws van mestportaal.nl
E-mail: