In het mestbeleid is er verschil tussen graasdieren en staldieren. Hiermee moet u rekening houden bij het berekenen van de dierlijke mest die op uw bedrijf is geproduceerd.
Onder graasdieren vallen de volgende dieren:
- runderen (uitgezonderd witvleeskalveren)
- schapen
- geiten
- paarden
- ezels
- Midden-Europese edelherten
- damherten
- waterbuffels
Het maakt niet uit of de dieren ook echt grazen. De indeling voor graasdieren ligt vast. De rosékalveren horen vanaf 1 januari 2010 tot de categorie graasdieren.
Productie dierlijke mest graasdieren
Berekening geproduceerde dierlijke mest
Zo berekent u de hoeveelheid dierlijke mest van uw graasdieren:
gemiddeld aantal dieren x gehalten stikstof en fosfaat
Gemiddeld aantal dieren
U moet het gemiddelde aantal dieren berekenen dat u in een kalenderjaar op uw bedrijf houdt. Ingeschaarde dieren telt u mee, uitgeschaarde dieren niet. Voor rundvee geldt een dagtelling. Aan het eind van het jaar deelt u het totaal door 365. Bij de overige graasdieren telt u uw dieren elke eerste dag van de maand. Aan het eind van het jaar deelt u het totaal door twaalf.
Gehalten stikstof en fosfaat
Iedere graasdiersoort heeft per diercategorie een eigen norm voor de productie van stikstof en fosfaat. De normen vindt u in Tabel 4 Diergebonden normen en Tabel 6 Stikstof- en fosfaatproductiegetallen per melkkoe.
Normen bij beweiding
Voor het berekenen van de mestproductie van graasdieren bij beweiding zijn er twee normen. Het stalsysteem bepaalt of u moet rekenen met de norm van vaste mest of van dunne mest. In de normen is rekening gehouden met een weideperiode. Daarom verandert de norm in de weideperiode niet.
Soms is er geen sprake van een stalsysteem. Bijvoorbeeld als u geen stal heeft en de dieren het hele jaar in de wei lopen. Dan rekent u met de norm voor vaste mest (van de betreffende diersoort en -categorie).
Normen melkkoeien
Voor melkkoeien zijn de normen afhankelijk van het ureumgehalte en de melkproductie. Het gemiddelde ureumgehalte van de melk en de gemiddelde melkproductie zijn graadmeters voor de excretie van stikstof en fosfaat bij melkkoeien. In Tabel 6 Stikstof- en fosfaatproductiegetallen per melkkoe staat welke normen bij uw melkproductie en ureumgehalte van toepassing zijn.
Normen bij het zelf verwerken van koemelk tot eindproducten:
- Verwerkt u meer dan 50% van de melkproductie zelf? Dan werkt u met de gemiddelde melkproductie per koe van 7.500 kilo en het ureumgetal van 26 milligram per 100 gram melk.
- Verwerkt u minder dan 50% van de melkproductie zelf? Dan werkt u met de werkelijke gemiddelde melkproductie en het door de zuivelfabriek vastgestelde ureumgehalte. Behalve als u levert aan melkfabrieken die minder dan 500.000 kg koemelk per jaar verwerken. Als zij niet beschikken over geschikte apparatuur om het ureumgehalte vast te stellen, werkt u met het gemiddelde ureumgehalte van 26 milligram per 100 gram melk.
Biologisch bedrijf
Heeft u een biologisch bedrijf dat is geregistreerd bij de Stichting Skal en houdt u graasdieren? Dan gebruikt u niet de stikstofexcretienormen uit de tabel. U moet dan gebruikmaken van de excretienormen voor stikstof uit bijlage 1 van de Landbouwkwaliteitsregeling 2007. Voor de berekening van de fosfaatexcretie gebruikt u wel de normen uit Tabel 4 Diergebonden normen en Tabel 6 Stikstof- en fosfaatproductiegetallen per melkkoe.
Afwijkende excretie
Op sommige melkveebedrijven wijkt de excretie af van de normen. Dit is vooral zo bij intensieve bedrijven en bedrijven die veel maïs voeren. Zij hebben een lagere excretie dan de tabel aangeeft.
Er is een Handreiking gemaakt die aangeeft op welke manier deze bedrijven kunnen aantonen dat hun excretie afwijkt. Meer informatie over de Handreiking kunt u vinden onder Handreiking bedrijfsspecifieke excretie melkvee.